De belangrijkste doelstelling van dit demonstratieproject was aantonen dat een combinatie
van eiwitrijke voedermiddelen met fasenvoeding aanleiding kan geven tot enerzijds een
hoger gebruik van het totale aandeel van eigen geteelde eiwitrijke voedermiddelen en
anderzijds een reductie van de totale eiwitinput en de stikstofexcretie bij de productie van
vleesvarkens. Hierdoor kan de afhankelijkheid van de soja-import in Vlaanderen
gereduceerd worden. In dit project werden verschillende rantsoenen geformuleerd. In een
demoproef zijn verschillende voederstrategieën met elkaar vergeleken. Zowel de technische
resultaten van de varkens werden onderzocht als de nutriëntenexcreties en verteerbaarheid
van de voeders. In het onderzoek is ook de invloed van de voeders op rendabiliteit,
milieubelasting en soja-afhankelijkheid nagegaan. Naast de demoproef is er eveneens
samengewerkt met 5 praktijkbedrijven om ook resultaten uit de praktijk te bekomen.
Volgens de literatuur zouden de voederkostprijs, de N-excretie en de afhankelijkheid van de
soja-import dalen bij overgang van twee- naar meerfasenvoeding. Daarnaast zouden de
zoötechnische resultaten en de slachtkwaliteit vergelijkbaar moeten zijn bij twee- en
meerfasenvoeding.
De resultaten bevestigen deze veronderstellingen, met uitzondering van de vijffasenvoeding.
Bij de resultaten van de vijffasenvoeding zou men een daling van de kostprijs en N-excretie
verwachten in vergelijking met de resultaten van driefasenvoeding. Maar in deze proef is de
voederkostprijs en N-uitscheiding bij vijffasenvoeding iets hoger dan bij driefasenvoeding,
maar dit kan verklaard worden door de specifieke proefomstandigheden.
Uit de proef blijkt dat het gebruik van meerfasenvoeding in combinatie met alternatieve
eiwitbronnen in de voeding van vleesvarkens zeker mogelijk is, op voorwaarde dat deze
alternatieve eiwitbronnen voldoende beschikbaar zijn.
Buiten enkele afwijkende waarden op 95 kg en 110 kg kunnen we stellen dat een
overschakeling van tweefasenvoeding naar 3 of meer fasen een bijdrage kan leveren in de
reductie van de mineralen (stikstof) excreties. Voor de afwijkende waarden op 95 kg en 110
kg is er geen logische verklaring. Het voorkomen van afwijkende waarden gebeurt vaker
aangezien er steeds een invloed is van specifieke proefomstandigheden.
Over het algemeen wordt op de meeste praktijkbedrijven aan de verwachtingen voldaan. De
grootste verwachting van de varkenshouders was een daling van de voederkostprijs. De
resultaten blijken echter zeer variabel te zijn. Op sommige bedrijven bleek er een sterke
daling van de voederkost zonder in te boeten op de resultaten van de dieren. Andere
bedrijven toonden echter een stijging van de voederkosten.
Op de meeste bedrijven is er geen groot verschil in N-excretie en wordt dus ook niet voldaan
aan de verwachtingen dat de N-excretie daalt bij toenemend aantal fasen. Maar doordat de
dieren in elke ronde een specifieke groeicurve en voederopname behalen kan er eigenlijk
geen exacte vergelijking uitgevoerd worden.
De resultaten zijn op sommige bedrijven veelbelovend. Maar om echt een besluit te vormen
over het nieuwe systeem en een goede vergelijking te kunnen maken, moeten er meerdere
rondes opgevolgd worden. De nieuwe systemen moeten daarnaast nog verder
geoptimaliseerd worden aan de bedrijfssituatie en de landbouwer moet ook nog meer
vertrouwd geraken met het systeem om het optimale resultaat te kunnen halen
Fasenvoeding in de praktijk is dus zeker haalbaar en kan bijdragen aan een verdere
optimalisatie van de varkenshouderij.